Gedichtenkeuze bijgewerkt op 1 januari 2023
Okke Jager (1928-1992).
Uit:Beeldenstorm. Aforismen van Okke Jager. Verzameld door Pieterjan de Buck. Baarn,Ten Have, 1993, p. 55.
(oorspronkelijk uit: Uw wil geschiede,Baarn, 1957, p. 167). ● ● ● Voor: In de Waagschaal, tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek: De tuin Hier rijpt de tijd in schaduwing vanmuren Onder de kruinen van zeer oude bomen. Doet de ommuurde stilte niet het rode Vlammen der najaarsbladen eeuwig duren? Want deze tuin is als een herfstigklooster, Waar alle driften in de stilte stranden En zacht ontgloeien tot zij niets meerdan de Vurige teeknen zijn des Allerhoogsten.
Muus Jacobse. Uit: Muus Jacobse (Klaas Hanzen Heeroma), Het oneindige verlangen . Gekozen en ingeleid door Ad den Besten. Nijkerk, Callenbach, 1982, p.41). Oorspronkelijk in: Programma ,Maastricht 1932 en uit De drie kooien en andere gedichten ,Kampen, 1946. Afgedrukt in: In de Waagschaal, tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek , jrg. 36, nr. 15, 3 november 2007, p. 25. Verkondiging Een engel kwam en heeft het aangezegd: Hoor nu het einde van uw eenzaamheden. De lege wanhoop die gij hebt doorleden Heeft God verhoord, eer ze was uitgezegd. Hij heeft het woord gesproken, dat zijn recht Reikt dieper dan uw ongerechtigheden. Hij is de hoge hemel uitgetreden En heeft zich aan uw voeten neergelegd. Hoor, ’t lied dat in de hemelen begon Doet Hij, in de oren wellend als een bron, Aan zijn beminden in de slaap ervaren. Sta van uw dromen op en heb geen vrees, Want Hij is vlees geworden van uw vlees. Hij zal zich aan uw ogen openbaren. Muus Jacobse. Uit: Muus Jacobse, Het oneindige verlangen. Gedichten en liederen. Gekozen en ingeleid door Ad den Besten. Nijkerk, Callenbach, 1982 (oorspronkelijk uit: Het huisgezin, Kampen,1959). Afgedrukt in: In de Waagschaal, tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek , jrg. 39, nr. 16, 20 november 2010, p. 30. ● ● ● Voor: Lessen, periodiek van het Nationaal Onderwijsmuseum en de Vereniging van Vrienden: DE OUDE LERAAR Ik heb mijn oude leraar Op zijn sterfbed nog beloofd Dat ik zou gaan studeren Want ik had zo'n helder hoofd Dat was heel goed gezien van hem Hij zei nog met een gebroken stem: Cornelia, Cornelia Jij wordt nog neurologe Dat was het laatste wat hij zei En toen sloot hij zijn ogen En tot op heden Voel ik nog de wroeging en de spijt Cornelia ging nimmer naar de universiteit Ik werd geen neurologe, psychologe Fysiologe, dermatologe, reumatologe En wat er verder wezen moge Ik werd geen dokter, ingenieur Geen titel, rang of graad Ik had chirurge kunnen zijn Maar nou is het te laat Ik heb het niet gehaald Jammerlijk gefaald Wat heb ik veel gemist O wat heb ik veel gemist Ik dacht dat ik iets worden zou Wat heb ik me vergist Het is zo snel voorbijgegaan Mijn leven is verkwist O, wat heb ik allemaal gemist Er was nog zoveel anders Waar ik aanleg voor bezat Het schrijven van romans Waar ik zoveel talent voor had Ik had beroemder kunnen zijn Dan Mulisch of dan Reve Wanneer ik al mijn schokkende Verhalen had geschreven Ook dat is fout gegaan Want ik heb het niet gedaan Ik had toch zoveel gaven Maar ik heb ze niet gebruikt Ze liggen diep begraven En zijn nimmer meer ontluikt… Er zijn van die momenten Dan denk ik toch zo vaak: Ik heb zoveel talenten Die liggen allemaal braak Eén van die talenten die ik ongetwijfeld had: Muziekrecensente bij het Handelsblad… Ik was zo goed in gymnastiek En ik kon zo hard lopen Dus lag er in de atletiek Een wereld voor me open Hoe zou het zijn geweest Wanneer ik daartoe had besloten… Ze hadden me Met mannelijke hormonen volgespoten Wanneer ik vlot Het kampioenschap hordelopen won Olympisch goud, maar met een snor En met een bariton Wat heb ik veel gemist O wat heb ik veel gemist Ik wilde zoveel dingen Maar het noodlot heeft beslist Dat ik hier nu alleen sta Met deze malle pianist Maar dat had ik toch niet graag gemist Annie M.G. Schmidt Uit: Annie M.G. Schmidt, Zeur niet! Onder redactievan Henk van Gelder. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2007, p.589-591. Afgedrukt in: Lessen 1 ,4de jrg., maart 2009. ‘EERST’ Ergens buiten spelen kinderen: dat komt omdat zij het nog weten wat hun is ingefluisterd op een vroege dag. Ze sliepen nog en in de verte hoorde je de eerste tram. ‘Zodra je kijkt, ben je verloren. Zolang de dingen naar jou zien, treed j’in hun binnenst vuur en diepste steen. Verwonder je, m’n liefje, en laat de dagen spreken. Zing er omheen en vraag altijd om meer: ‘en toen?’ ‘en wat nog meer?’ ‘het is toch nog niet uit?’ Vouw je handen open naar de regen en vraag of die je groter maken wil. En als je ’s avonds thuiskomt,beloof je aan je goeie ouders, dat heel de wereld goed zal worden als jij groter bent’. M.J. Langeveld Uit: M.J. Langeveld, Altijd na terugkeer. Nijkerk, 1981, Callenbach, p. 9. Afgedrukt in: Lessen 2, 4de jrg., juni 2009. Het kind en ik Ik zou een dag uit vissen, ik voelde mij moedeloos. Ik maakte tussen de lissen met de hand een wak in het kroos. Er steeg licht op van beneden uit de zwarte spiegelgrond. Ik zag een tuin onbetreden en een kind dat daar stond. Het stond aan zijn schrijftafel te schrijven op een lei. Het woord onder de griffel herkende ik, was van mij. Maar toen heeft het geschreven, zonder haast en zonder schroom, al wat ik van mijn leven nog ooit te schrijven droom. En telkens als ik even knikte dat ik het wist, liet hij het water beven en het werd uitgewist. Martinus Nijhoff (1894-1953) Uit: M. Nijhoff, Verzamelde Gedichten .Tekstverzorging W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn. Amsterdam, Prometheus / Bert Bakker, 1995, p. 222 (oorspronkelijk uit: Nieuwe Gedichten .Amsterdam, Querido, 1934) Afgedrukt in: Lessen 3, 4de jrg., september 2009. Paedagoochum ‘Zo lang je maar niet snurkt, kun je rustig slapen’ sprak de leraar wrang tot twee heel suffe knapen. ‘U hebt gelijk, meneer’ sprak toen de oudste rakker, ‘door dat gesnurk van ons wordt heel de klas soms wakker.’ John O’Mill Robert-Henk Zuidinga, Hier ligt Poot ………. p.165 (beide gedichten). (oorspronkelijk:John O’Mill (ps. Van J. van der Meulen), Lyrical Laria , Laren, Andries Blitz, 1956). Afgedrukt in: Lessen 4, 4de jrg., december 2009. De oude leraar Als hij zijn laatst ‘begrijp je?’ heeft gezegd, Laat hij zijn oog langs onze hoofden dwalen En zit als een van ons in het lokaal en Ieder probleem schijnt helder en beslecht. Dan wordt het stiller en gaat hij oprecht De dromen van zijn eigen jeugd verhalen, En wordt zó een met onze idealen Als met een som die hij heeft uitgelegd. Tot één vraagt – en wij allen schrikken even -: ‘Waarom bent u er dan niet bij gebleven?’ Dan komt er afstand, en hij glimlacht stil Een verre glimlach, of hij zeggen wil: ‘Ach, dat juist kan ik je niet doen begrijpen, Omdat je daarvoor groeien moet en rijpen.’ Muus Jacobse (ps. voor K.H.Heeroma). Uit: Muus Jacobse, Het oneindige verlangen .Gedichten en liederen. Gekozen en ingeleid door Ad den Besten. Nijkerk, Callenbach, 1982 , resp. p. 71 en p. 77. (oorspronkelijk uit: Het bescheiden deel , Nijkerk, 1941). Afgedrukt in: Lessen 1, 5de jrg., maart 2010. IK ALS KIND Toen ik een kind was, Toen ik op school zat in een bos van banken En las over houthakkers op een zaterdagmorgen, Dacht ik dat leven het land in Zoiets was als luisteren naar een koekoeksklok. Nu denk ik het nog. Guillaume van der Graft, 1957 Uit: Van der Graft, Mythologisch. Gedichten, oud, nieuw en herzien . Baarn,1997, De Prom, p. 235. Afgedrukt in: Lessen 3,5de jrg., september 2010. Kinderen die leren lezen kinderen die leren lezen zitten in lokalen uit te rusten van onrustige verhalen er hangt een stilte zoals tussen auto’s op parkeerterreinen en tussen bomen en juf beklimt het podium met wit papier kinderen die leren lezen hangen letters te drogen aan de wanden van de klas in de winter steekt juf de kaarsen aan en kinderen die leren lezen mogen zingen en ze beschilderen papier met de lievelingskleuren van hun lievelingsdier kinderen die leren lezen denken aan de slaap van de komende nacht Kees ’t Hart (1944) Uit: De allerliefste en allermooiste. Gedichten over geboorte en kinderen. Rainbow Essentials. Amsterdam,Muntinga, 2005, pp. 74-75. (oorspronkelijk uit: Kinderen dieleren lezen, Querido, 1998). Afgedrukt in: Lessen 2, 5dejrg., juni 2010. Kinderspel Kinderen spelen met onzichtbare dingen. Zij gaan met minder dan een schaduw om. Wat voor ons stom is heeft voor hen geluid. Waar wij niets zien zien zij de mooiste ogen. Adriaan Morriën Uit: Adriaan Morriën (1954). Vriendschap voor een boom .Amsterdam, De Bezige Bij, p. 60. Afgedrukt in: Lessen, 6de jrg., nr. 2, december 2011. Natuurkunde ‘o, denkt men er zo over!’ zei het jongetje dat de wet van newton gelezen had en hij steeg als een leeuwerik in de dampige najaarshemel en geen sterveling op aarde heeft hem ooit nog teruggezien Cees Buddingh’ Uit: C. Buddingh’ (1963), Zois het dan ook nog weer eens een keer .Utrecht, A.W. Bruna & Zoon, 36. Afgedrukt in: Lessen , 7de jrg., nr. 2, december 2012. ● ● ● Voor het artikel: D.Th. Thoomes, Het(school) kinderleven in de poëzie van Rilke. In: De School Anno, jrg. 17,nr. 3, 1999, pp. 20-23. Fulltext: http://igitur-archive.library.uu.nl/fss/2012-0917-200438/UUindex.html Kinderjaren Op school verloopt de tijd in angst met lang wachten met louter domme dingen. O eenzaamheid, o zware tijd om door te komen .... En dan naar buiten: de straten fonkelen en klinken en op de pleinen springen de fonteinen en in de tuinen wordt de wereld zo wijd -, en daar doorheen lopen in kleine kleren heel anders dan de anderen lopen en liepen O wonderlijke tijd, o tijdsverloop, o eenzaamheid. En in dat alles ver naar buiten kijken mannen en vrouwen; mannen, mannen, vrouwen en kinderen die anders zijn en kleurig; en daar een huis en af en toe een hond en stil terugschrikken afgewisseld met vertrouwen-: O droefheid zonder zin, o droom, o schrikbeeld, o peilloze diepte. En om zo te spelen: bal en ring en hoepel in een tuin, die zwak verbleekt, en af en toe de volwassenen lichtjes aanraken blind en wild tijdens het krijgertje spelen maar tegen de avond stil met kleine stijve passen naar huis lopen, stevig aan de hand-: o steeds maar wijkend begrijpen o angst, o last. En urenlang aan de grote grijze vijver geknield te zitten met een kleine zeilboot weer te vergeten,omdat er nog andere, eendere en mooiere zeilen door de golfjes trekken en te moeten denken aan het kleine bleke gezicht dat lijkt weg te zinken in de vijver O kinderjaren, met al die verdwijnende dingen Waarheen? Waarheen? Je moet het leven niet willen begrijpen Je moet het leven niet willen begrijpen, dan zal het worden als een feest. Laat elke dag je overkomen als een kind dat voortgaat en door iedere windstoot zich vele bloesems laat schenken Om die bloesem op te rapen en te verzamelen, dat komt bij een kind helemaal niet op. Het (kind) maakt ze voorzichtig los uit de haren waarin ze zo graag gevangen waren, en steekt de lieve jonge jaren zijn handen toe. Kindertijd Het zou goed zijn om veel na te denken, om iets onder woordente kunnen brengen van wat zó verloren is gegaan, van die lange middagen tijdens de kindertijd, die nooit meer op die manier terugkwamen - en waarom? We worden er nogwel eens aan herinnerd-: misschien wel tijdens een regenbui, maar we weten niet meer wat het betekent; nooit meer was het leven zo vol van ontmoeten, van weerzien en verder gaan net als toen, toen ons niets anders overkwam als slechts wat een ding of een dier overkomt: toen leefden we op een volwassen wijze zoals zij en werden geleidelijk boordevol betekenis. En raakten zo vereenzaamd als een herder en met zulke grote afstanden overladen en als van verre geroepen en aangeraakt en langzaam als ineen lange nieuwe draad opgenomen in die volgorde van beelden, waar het ons nu in verwarring brengt om daarin voortdurend te zijn. Rainer Maria Rilke (Praag, 1875 – Montreux, 1926) (eigen vertaling) Literatuur: Rilke,R.M. (1999). Lyrik undProsa. Herausgegeben und mit einem Nachwort von D. Lamping. Düsseldorf/Zürich: Artemis und Winkler Verlag (Lizenzausgabe Wissenschaftliche Buchgesellschaft,Darmstadt, 1999) Sutter,F. (Hrsg.) (1997). Die schönsten Gedichte von Rainer Maria Rilke. Zürich: Diogenes ● ● ● Voor het artikel: D.Th. Thoomes, Poëzie over, voor en van schoolkinderen. In: Lessen, 6de jrg.Nr. 2, december 2011, pp. 14-16. http://igitur-archive.library.uu.nl/fss/2012-0214-200359/UUindex.html Rainer Maria Rilke schrijft bijvoorbeeld in een terugblik over zijn ‘Kindheit’: ‘Op school verloopt de tijd in angst met lang wachten met louter domme dingen O eenzaamheid, o zware tijd om door te komen En dan naar buiten: de straten fonkelen en klinken en op de pleinen springen de fonteinen en in de tuinen wordt de wereld zo wijd en daardoor heen lopen in kleine kleren heel anders dan de anderen lopen en liepen O wonderlijke tijd, o tijdsverloop,o eenzaamheid …..’i Muus Jacobse dichtte in algemene bewoordingen over ‘Het kind’: ‘Ons is geen toekomst en geen keus gelaten: Wij moeten voort, verward en hulpeloos In een cultuur van films en radio’s En, soms, wat over het verleden praten. Niemand ontkomt er aan – alleen het kind is nog hetzelfde als voor duizend jaren: Nieuw en verwonderd ligt het rond te staren Alsof de wereld pas vandaag begint……’ii Guillaume van der Graft verwerkte een schoolherinnering in wat meer concrete termen: ‘Op een zwart schoolbord krast een stem van krijt resurrexit, het staat wit van verwijt En dan, dat klinkt zo mogelijk nog witter sicut dixit. Ik proef het. Het smaakt bitter, Niet iedereen haalt dat er uit, maar ik heb hem herkend, de oude kinderschrik, hij is een echte christelijke frik.’ iii Gerard den Brabander, ten slotte, maakt korte metten met ons zoete kindbeeld: ‘Het lieve kind bestaat slechts op een plaatje Het lieve kind lispelt bedeesd: “Papaatje ..” Mijn dochter slaat me in ’t gezicht: “Pak an!” Het lieve leven zélf ontroert en schaadt je.’iv Het kinderblad Kris Kras Naastde verhaaltjes van Winnie de Poeh en veel versjes van Annie M.G.Schmidt verschijnen in het blad Kris Kras (1954-1966) ook veel bijdragen die aan het criterium van leeftijdloosheid beantwoorden. Het doel ervan was het Nederlandse kind een artistiek en pedagogisch verantwoord blad te geven. Hier vinden we onvergetelijke versjes en verhaaltjes van Jean Dulieu , Leonard Roggeveen en Rudy Steyn die dicht aansloten bij de stijl van Annie M.G. Schmidt zoals in het gedicht: ‘April doet wat hij wil’: ‘Een mannetje genaamd april Riep: Ik doe lekker wat ik wil En ik wil me liever niet vervelen Dus hup maar, wat kan mij het schelen Vlug kocht hij een paar paarse schoenen …..’v KrisKras was bedoeld om thuis te lezen, tegelijkertijd verschenen er op de schoolborden steeds vaker versjes van Annie M.G. Schmidt, zoals ‘Dikkertje Dap’en ‘Ik heb een tante en een oom, die wonen ineen eikenboom’. Zij, maar ook andere auteurs als Mies Bouhuys, JanPeeters, Han Hoekstra, Ankie Peypers en Ed. Hoornik schreven kindergedichtjes die heel geschikt waren om voor te lezen of om samen met de kinderen te lezen. Een voorbeeld daarvan is ‘Het vogeltje’ van Guillaume van derGraft:
‘Vogeltje Renée moet opstaan vogeltje Renée moet opstaan uit haar nest Of ze hoog springt of laag springt of ze gaat op haar kop staan ze moet uit haar nest net als de rest …..’ vi Gedichten van kinderen Sommige scholen beginnen in de jaren zeventig te experimenteren met ‘poëzielessen’. Dat deed bijvoorbeeld, Carla Dura in 1991 op de Montessorischool in Bilthoven.vii De veronderstelling daarbij is, dat wanneer kinderen bij poëzie betrokken raken, ze zelf tot initiatieven zullen komen. Zij gaan zelfstandig poëzie kiezen en lezen en ontdekken wat ze mooi vinden. Aan de kinderen van de bovenbouw werd als eerste opdracht gegeven:‘Vuurwerk. Een hoogmoedige vuurpijl, ijdel en zelfverzekerd, is ervan overtuigd dat hij bij het afschieten de allermooiste is van allemaal. Helaas gaat hij op het beslissende ogenblik niet af …’viii De opdracht was bedoeld als een eerste oefening in het verwoorden van gedachten en gevoelens. Eva Levison (11 jaar) maakte het volgende gedicht ‘Vuurwerk’: ‘Ik vuurwerk, o zo klein ik zal eens de grootste zijn Ik geef een grote knal ik word een hele grote vuurbal Maar ach, toen met nieuwjaar ik was helemaal klaar Ik dacht: nu word ik afgestoken maar ik lag daar alleen maar te roken Ik de grootste van al was nu een kleine uilebal.’ix i Thoomes, D.Th. (1999). Het (school)kinderleven in de poëzie van Rilke. In: De School Anno , jrg. 17, nr. 3, pp. 20-23. ii Jacobse, Muus (ps. van K.H. Heeroma) (1982), Het oneindige verlangen. Gedichten en liederen . Gekozen en ingeleid door Ad den Besten. Nijkerk: Callenbach. iii Graft, G. van der (1997). Mythologisch . Gedichten, oud, nieuw en herzien. Baarn: De Prom. iv Brabander, Gerard den (ps. van J.G. Jofriet) (1984). Verzamelde verzen . Amsterdam: Van Oorschot. v Steyn, R. (1959). April doet wat hij wil. Kris Kras , 6 (1), p. 11. vi Rood - wit – blauw. Bloemlezing Kindergedichten (1957). Verzameld door Mies Bouhuys. Amsterdam: Duwaer & Zonen, p. 8. vii Pimpelpaarse pissebed . (1992). Gedichten van kinderen. Verzameld en ingeleid door Carla Dura. Amsterdam: De Beuk, Stichting voor literaire publikaties. viii Ibid, p. 9. ix Ibid, p. 15. Fulltext: http://igitur-archive.library.uu.nl/fss/2012-0214-200359/UUindex.html
Rainer Maria Rilke (11.09.1902).
Bij de herinneringsdienst van dr. J.G. Thoomes, 24.11.1909 – 14.3.2004. |
Pedagogiek in verscheidenheid – Publicaties van Daan Thoomes
Gearchiveerd in het Nationaal Register Webarchieven bij de Koninklijke Bibliotheek